Wat zijn leerderskenmerken van de MBO student?

34773_8461-29-1024pixBinnen de Beroepscomponent Leerkracht, het zij-instroomtraject voor mensen die vanuit het bedrijfsleven onderwijs gaan verzorgen in het MBO, en de (pilot) Opleidingsschool besteden we (uiteraard) aandacht de MBO student. Als trainer bij de Academie voor Teaching & Learning mag ik de module: MBO-doelgroep samen met twee collega’s vormgeven:

De doelgroep in je klas bepaalt hoe je je pedagogisch- en didactische aanpak vorm geeft. Het (leren) kennen van de MBO-student is daarom essentieel voor iedere MBO-docent. Jij dus 😉

Natuurlijk bestaat dé MBO-student niet. Toch zijn er vanuit diverse invalshoeken kenmerken te benoemen. Zo is er onderzoek gedaan naar het Puberbrein en heeft Hiteq 34773_8441-23-1024pixhet rapport: Kenmerkend MBO geschreven waarin ze een poging doen om de MBO-doelgroep in kaart te brengen. Je kunt natuurlijk ook een beeld vormen door goed rond te kijken op ons college en met collega leraren en studenten in gesprek te gaan.

Zoals je in bovenstaande tekst uit de modulewijzer kunt lezen gebruiken we afgelopen 3 jaar het boek: ‘Het puberende brein’ van Eveline Crone en het onderzoek: Kenmerkend MBO van Hiteq. Via de expert werkvorm laten we studenten delen samenvatten op post-its en via de post-its het geleerde delen. Zo ontstaat er een wand met informatie over de MBO-student gesorteerd vanuit diverse invalshoeken. Als laatste slag maken we met elkaar een lijst van leerderskenmerken van een MBO-student. Een actieve en interactieve aanpak die al drie jaar echt werkt ;-))

Toen ik 3,5 jaar geleden deze opzet bedacht, merkte ik dat er nauwelijks onderzoek gedaan is naar de MBO-student. Vreemd?! Een oproep op Twitter 1,5 jaar geleden leverde niks op. Een oproep op Twitter een maand geleden leverde reactie van Pieter Baay op en daarmee een aantal nieuwe documenten:

In onderstaande kopjes geef ik een korte impressie van de bronnen:

Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo
Dit rapport zoomt in op het vo, mbo en hbo. Voor mijn zoektocht heb ik me gefocussed op het mbo. Het rapport benoemt een drietal ontwikkelingen binnen het mbo. Het zoomt met name in op de ontwikkeling van leerlingenaantallen:

  • Het mbo staat in de bbl een aanzienlijke krimp te wachten.
  • De bol: groei door langere verblijfsduur
  • De bbl gevoelig voor de opwaartse beweging en conjuncturele invloeden

Een interessant onderzoek en bevestigt het beeld dat ik vanuit een intern onderzoek naar “de markt” van ons college ken. Echter leerderskenmerken kan ik er niet uithalen.

Hoe mbo-studenten de transitie naar werk maken
Dit betreft een samenvatting van het proefschrift van Pieter Baay uit 2015. Het onderzoek is interessant, echter voor het doel van de module niet bruikbaar: ‘Wie vinden na afronding van hun opleiding gemakkelijk een baan en wie hebben daar meer moeite mee?’. Toch kies ik ervoor om de conclusies te benoemen:

  1. Mbo-studenten kunnen, tot op zekere hoogte, hun eigen baanzoektocht vormgeven.
  2. Sommige mbo-studenten hebben betere mogelijkheden voor een succesvolle transitie naar de
    arbeidsmarkt dan anderen.
  3. Mbo-studenten verschillen in hun interpretatie van hun omgeving en hun omgang daarmee.

Eveneens interessant onderzoek, echter leerderskenmerken kan ik er niet uithalen.

Wat zijn de specifieke kenmerken van mbo studenten niveau 3 voor curriculumontwerp?
Het artikel op de website van het NRO betreft een antwoord op een vraag van senior beleidsmedewerker uit het MBO. Twee medewerkers van het NRO hebben antwoord gegeven op deze vraag.

In het artikel staat een bevestiging van mijn eigen zoektocht:

Het blijkt lastig om specieke leerlingkenmerken toe te dichten aan de groep mbo-studenten niveau 3. De mbo-populatie is op een groot aantal kenmerken (variabelen in databestanden) zeer divers en deze variëteit tekent zich af zowel binnen als tussen de niveaus. Het weinige onderzoek naar leerlingkenmerken dat is uitgevoerd, ging vooral over leerhoudingen, werk- en beroepsbeeld, normen voor sociaal gedrag en maatschappelijke betrokkenheid. Speciek onderzoek naar leerlingkenmerken met het oog op elementen waaraan het curriculumontwerp zou moeten voldoen, heet zich beperkt tot leerlingen op niveau 1 en 2.

Er is enerzijds weinig onderzoek uitgevoerd en anderzijds blijkt het lastig te zijn om leerderskenmerken te distilleren door de grote verschillen in de mbo-populatie. Het artikel verwijst naar het Hiteq rapport en toont een handige samenvatting.

tabel-groeneveld-van-steensel-2009

Het artikel levert voor mij geen nieuw inzicht op, maar de bevestiging van mijn inzicht dat er weinig onderzoek gedaan is naar leerderskenmerken is natuurlijk waardevol.

Sociaal kapitaal in het mbo
Het rapport start met een duidelijke focus van het onderzoek:

Deze studie gaat over het sociaal kapitaal van mbo’ers. Kapitaal verwijst naar iets waardevols, bij sociaal kapitaal zijn het de relaties tussen mensen die waardevol zijn. Het kan gaan om mensen die men via studie of werk leert kennen of via vrijetijdsactiviteiten; denk aan de sportclub waar de trainer jongeren wijst op een sportopleiding of ouders met elkaar praten over welke opleiding voor hun zoon of dochter geschikt zou zijn. We weten al het nodige over het sociaal kapitaal van volwassenen, maar hoe zit dat met dat van jongeren, en nog meer specifiek dat van mbo’ers? Over deze vraag gaat dit onderzoek.

Sociaal kapitaal valt (groten)deels samen met wat we tegenwoordig netwerken noemen. In netwerken van mbo’ers bevinden zich allerlei mensen die hen kunnen helpen bij bijvoorbeeld het succesvol afronden van hun studie, bij het
gemakkelijker vinden van een stageplaats, een vervolgopleiding, of een baan op de arbeidsmarkt. We weten dat volwassenen die personen kennen met beroepen met veel prestige, eerder een baan vinden, of een betere baan, of een beter betaalde baan.

Het rapport onderzoekt diverse aspecten van het sociaal kapitaal. Voor het doel van mijn les is met name het onderdeel: ‘Hulp bij de opleiding’ interessant:

Mbo’ers op niveau 4 beschikken naar eigen zeggen over meer hulpbronnen dan mbo’ers op niveau 2, maar dat ligt voor de hand: ze zijn gemiddeld genomen 1 jaar ouder. Interessanter is dat ze in vergelijking tot mbo’ers op niveau 2 vaker rapporteren niemand in hun omgeving te hebben die hen kan helpen. Een reden hiervoor kan het hogere niveau zijn en de specifieke inhoud van het beroepsonderwijs, waardoor de directe omgeving wat minder in staat is hen te helpen.
Eveneens is er een verschil tussen sectoren gevonden. Mbo’ers van de sector Zorg & Welzijn ervaren meer toegang tot hulpbronnen bij de opleiding in vergelijking met de sectoren Economie en Techniek.
Verder is een verschil gevonden op grond van etniciteit. Autochtone, Turkse en Marokkaanse vrouwen ervaren meer hulpbronnen dan mannen van deze groepen. Bij Surinaamse mbo’ers is dit andersom. Ook maatschappelijke participatie speelt een rol. Mbo’ers die meer actief zijn in club of verenigingsverband, ervaren meer hulpbronnen bij de opleiding.
Er is geen effect gevonden naar SES van het gezin. Bij vergelijking van het nabije netwerk (bonding) en het netwerk of afstand (bridging) blijkt dat vrouwen meer hulp ervaren van het nabije netwerk en mannen meer van het netwerk op afstand.

Eveneens interessant onderzoek. Echte leerderskenmerken kan ik er niet uithalen. Toch is het interessant te leren dat er een verschil in het voor handen zijn van hulpbronnen te constateren is.

Samenvattend
Mijn zoektocht naar leerderskenmerken en onderzoek(en) naar leerderskenmerken is nog niet klaar. Mijn indruk klopt. Er is (te) weinig onderzoek gedaan. Het Hiteq rapport blijft (naast het puberbrein) voorlopig een belangrijk onderdeel van deze les. Met de kanttekening dat het rapport al 7 jaar oud is. Voor een aantal onderwerpen is dat geen probleem schat ik in. Voor het onderdeel life online geldt dat bijvoorbeeld niet. Hierin wordt MSN en Hyves genoemd en zijn de percentages studenten die continue online zijn niet meer actueel.

Wie helpt me verder? Wie heeft er nog meer bronnen?

Uiteraard grote dank aan Pieter Baay voor zijn input.