Leergang Lateraal denken: Lateraal Denken
Vandaag is de start van de derde (en laatste) 2-daagse van de Leergang Lateraal denken met als onderwerp: Lateraal Denken.
De dag start met de salontechniek heerlijk buiten in het zonnetje van Zin in (in Vught). Onderdeel van de salontechniek is het luisteren. De persoon die de “talking stick” pakt verteld. Anderen luisteren en reageren niet.
Vervolgens is er een introductie op Lateraal Denken door in te gaan op De Bono (Lateraal Denken) en Osborn (Creative Problem Solving). Het verschil tussen beide is klein, terwijl door de strijd tussen beide heren het verschil groot lijkt. Het uitgangspunt bij Lateraal Denken is:
- alleen remmingen wegnemen is niet voldoende
- Je kunt creatieve vaardigheden ontwikkelen
- Er zijn formele tools en technieken
- De tools lijken mogelijk onhandig, maar met oefening wordt dat snel anders
Onze hersenen maken brede paden van zaken die je vaak doet. Geitenpaadjes worden snelwegen. Dit is krachtig want hierdoor kunnen we veel zaken onbewust doen: aankleden, fietsen, et cetera. Het heeft ook een nadeel, want deze paden zorgen ervoor dat je zaken steeds hetzelfde aanpak. Dit is niet creatief. Met laterale denktechnieken kun je op zoek gaan naar ongebaande paden. Om lateraal denken te stimuleren is er een stappenplan.
In de eerste stap bepaal je de focus op een onderwerp. Er zijn twee focussen:
- Gebiedfocus (waar?) – Gebiedfocus bepaal je door de vraag: “Ik zoek ideeën op het gebied van …”. Er zijn brede en smalle gebieden, bijvoorbeeld wereldvrede en borden voor de nooduitgang.
- Doelfocus (waarom?) – Doelfocus is bekender. Je wilt iets oplossen, bereiken of verbeteren. De vraag die hierbij past is: “Hoe kan ik … oplossen/bereiken/verbeteren”. Het bepalen van je doelfocus gaat in 4 stappen: 1. Je bepaalt het probleem, 2. Je zoekt naar oorzaken en mogelijke oorzaken, 3. Je maakt een lijstje van mogelijke doelfocussen en 4. Je kiest een doelfocus. De basisgedachte van deze stap is dat de vraag helder is en de goede vraag is. Je doet dit door te divergeren en convergeren eventueel via gebiedsfocus en doelfocus.
De Bono geeft als tip om als persoon een creative hit list bij te houden. In de training is dit omgezet in een creative hit list: problemen, thema’s, dromen en taken.
In de tweede stap ga je ideeën genereren. Je kunt dit doen door een aantal “werkvormen” in te zetten.
Bedenken van alternatieven – Alternatieven ontstaan vanuit een fixatiepunt. Om dit duidelijk te krijgen hebben we de volgende alternatieven bedacht: boom = schommelstellage; riem = touw; boek = ipad; glas = fles. Het fixatiepunt is bij boek bijvoorbeeld lezen. Je kunt als facilitair een fixatiepunt toevoegen, bijvoorbeeld bij een boot het punt: manier om een rivier over te steken. Een fixatiepunt start met: “Wat is een alternatief voor ….?”. Met dit fixatiepunt (iDNA) kun je weer opnieuw ideeën generen. De theorie hier achter is de conceptdriehoek.
Willekeurige ingang – Een aantal voorbeelden. Je kunt twee plaatjes laten zien en vervolgens de overeenkomsten hiervan opschrijven. Vanuit deze overeenkomsten kom je op nieuwe ideeen. Je kunt ook een woord pakken en hierop doorborduren. Je kunt hetzelfde ook met muziek: welke gedachten komen in je op bij bepaalde muziek?
Ter discussie stellen – Een belangrijke creative vaardigheid is zaken ter discussie stellen. Licht eens in de zoveel tijd zaken die je doet of als organisatie doet door. De basisvraag hierbij is: wat is er? Er zijn twee soorten wat is er?: de operational parts analysis en de perceived parts analysis. Zie voor uitleg hierover een van de vorige blogs over de Leergang Lateraal Denken. Er zijn een aantal mogelijke perceived parts analysis: dominante ideeen, grenzen, veronderstellingen, essentiële factoren en te vermijden factoren. De aanpak hierbij is cba: cut (kunnen we ermee stoppen?), because (waarom doen we het?) en alternative (wat is het alternatief?).
Provocatie – Provocatie wordt afgekort als PO: Provocative operation. PO is net zoals een random entry om via een stepping stone op andere paden terecht te komen. De stappen die je zet om tot een PO te komen zijn: 1. Wat neem je waar?, 2. Stel een PO op door spontaan er een te bedenken, weg laten (een pc zonder toetsenbord), omkeren (Leerlingen geven docenten les; internet surft met jou; een vliegtuig landt ondersteboven) of wishfull thinking (een zin die begint met: “Zou het niet mooi zijn als …”), 3. Beweging door de eerste ingeving op te schrijven, het principe te herleiden, je te richten op het verschil tussen provocatie en de normale gang van zaken, te visualiseren door te bedenken hoe het uitgevoerd zou worden in stappen, de positieve aspecten (gele hoed) te benoemen of ga op zoek naar speciale omstandigheden (bijvoorbeeld een bierflesje met twee halzen met de vraag wanneer is dit zinvol?).
Stap 1 en 2 horen “bij elkaar” (divergeren) en stap 3 en 4 horen “bij elkaar” (convergeren) en hebben evenveel tijd nodig. Dus als je een workshop plant moet je 50-50 tijd aan de twee fasen besteden
In stap drie ga je van idee naar oplossing. Oftewel: convergeren. Je gaat de ideeën beoordelen. Je beoordeeld de ideeën niet binair: goed of fout. Je gaat positief constructief beoordelen. Je doet dit in drie stappen: 1. Oogsten, 2. Verrijken en 3. Assessment.
Oogsten (= ordenen) kun je op een aantal manieren doen: op zoek gaan naar specifieke ideeën (leveren meteen iets op of bieden een voordeel), beginnende ideeën (moet nog iets op aanpast worden), concepten (het idee achter het idee), benaderingen (brede algemene richtingen in ons denken), veranderingen (zijn er veranderingen in ons denken), gevoel (wat is gevoel dat je overhoudt aan een sessie; wat blijft hangen). Een andere ordering is: praktisch (1/2), concepten (3/4) en gevoel (5/6). Een andere mogelijkheid is de COCD-BOX. Een quadrant met gewone en originele ideeën op een as. En realiseerbaar en (nog) niet realiseerbaar. Daarnaast is ook de idea-box mogelijk: now, how, wow en yow. Een andere mogelijkheden is clusteren. En geef deze cluster een naam.
Verrijken (= behandelen) heeft het adagio: “it is easier to tame a wild idea than to breathe life into a dead idea”. Er zijn zes mogelijke acties: 1. Omvormen en bijschaven (), 2. Aanpassen aan de middelen (), 3. Een concept herleiden (), 4. Het idee versterken (), 5. Fouten herhalen (zwarte hoed) en 6. Focus op verschil (). Hier kun je ook de zwarte, gele en groene hoed gebruiken om de zwarte zaken weg te werken in het idee. De gele zaken te behouden en de groene zaken te gebruiken.
Bij assessement kies je ideeën. Bijvoorbeeld door : zwarte, gele en dan groene hoed te gebruiken kijk je naar de negatieve, positieve en mogelijkheden van de ideeën. Op basis hiervan kun je kiezen. Een andere mogelijkheid is de prioriteitenmatrix (DATT-tool). Ook dit PMI is een optie.
In de laatste stap, stap 4, ga je naar resultaat en presenteer je je oplossing. Eventueel in de vorm van een pitch.
Bij de start van dag twee kwam een interessante keuzehulp aan bod bij dilemma’s. Onderbewust weet je wat de goede keus is, maar in je hoofd blijf je malen. Pak een munt. Kies kop voor ja en munt voor nee. En laat de munt voor jou kiezen. Het eerste gevoel wat in je opkomt is de juiste keuze omdat het onderbewuste hier spreekt.
Daarnaast hebben we gesproken over impliciete aannames de we allemaal maken, bijvoorbeeld man versus vrouw, allochtoon versus autochtoon, et cetera. Harvard heeft om dit te laten ervaren een Implicit Association Test gemaakt. Je kunt de test hier doen. Een mooie test die laat zien hoe je beïnvloed wordt.
Mooie bijdrage! Ik heb de link opgenomen in deze blog: http://beterdenken.blogspot.nl/2014/09/denken-360.html