Mijn gedachten over het rapport: ‘De toekomst begint vandaag: 21ste-eeuwse vaardigheden in het beroepsonderwijs” van ECBO

De toekomst begint vandaagEen paar weken geleden presenteerde ECBO het rapport: ‘De toekomst begint vandaag: 21ste-eeuwse vaardigheden in het beroepsonderwijs’.

Het rapport vertrekt vanuit de voorspellingen dat de komende twintig jaar bijna de helft van de banen zal verdwijnen als gevolg van computerisering en andere megatrends in de samenleving. Het werk dat behouden blijft zal van karakter veranderen. Daarnaast zullen er ook nieuwe banen ontstaan. De uitdaging is dat niemand precies weet hoe deze banen eruit gaan zien. De auteurs: Ingrid Christoffels en Pieter Baay brengen aan de hand van literatuuronderzoek in kaart welke veranderingen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij op ons afkomen. En welke eisen die ontwikkelingen stellen aan werknemers en burgers van de toekomst.

Beide auteurs betogen dat in een veranderende samenleving het beroepsonderwijs moet meebewegen. Dat vraagt aanpassingen in het curriculum. Maar dat niet alleen. In de aanpak van het onderwijs verschuiven accenten. Naast kennisoverdracht wordt het begeleiden van leerlingen en studenten in het leerproces steeds belangrijker. Die leerprocessen krijgen een meer actief karakter en gaan gepaard met vakoverstijgende projecten binnen en buiten school, met benutting van alle ict-mogelijkheden.

In dit meebewegend beroepsonderwijs hebben toekomstgerichte vaardigheden een vanzelfsprekende plaats. De auteurs komen tot 4 clusters van toekomstgerichte, oftwel: 21ste-eeuwse, vaardigheden.

21ste-eeuwse vaardigheden (ECBO)

Ik vind de clustering krachtig, omdat het een overzichtelijk en makkelijk begrijpbaar en daarmee uitlegbaar model oplevert.

Op bladzijde 8 van het rapport worden de vaardigheden beschreven. Ik licht er in het kader van mijn boek: ‘Mediawijsheid in de klas’ de digitale vaardigheden uit:

Digitale vaardigheden vallen uiteen in instrumentele vaardigheden (het kunnen gebruiken van computers en andere digitale hulpmiddelen), mediawijsheid (het bewust en kritisch gebruiken en produceren van digitale informatie, met aandacht voor privacy, veiligheid en maatschappelijke normen en waarden), en informatievaardigheden (op efficiënte wijze gepaste informatie zoeken en selecteren met behulp van digitale middelen).

Rondom het consumeren, participeren en produceren met digitale media is een oerwoud aan begrippen ontstaan: digitale vaardigheden, mediawijsheid, mediabewustheid, mediavaardigheid, digitale Het Mediawijsheid-competentiemodelgeletterdheid, informatievaardigheden, et. cetera. En zo mogelijk werk ik daar zelf (onbedoeld) ook aan mee. Om het oerwoud enigszins te ontrafelen kun je stellen dat in mijn boek: ‘Mediawijsheid in de klas’ de onderdelen mediawijsheid en informatievaardigheden, zoals gedefinieerd in het rapport door Ingrid Christoffels en Pieter Baay, uitgebreid aan bod komen. Waar ik het begrip mediawijsheid als groter begrip hanteer, hanteren de auteurs het begrip digitale vaardigheden als groter begrip. Zoom je echter in dat zie je dat de competenties consumeren, participeren en produceren exact past binnen de definitie van mediawijsheid en informatievaardigheden. Op bladzijde 41 beschrijf ik waarom ik in mijn boek geen aandacht besteed aan instrumentele vaardigheden.

Ik raad iedereen aan om het rapport te lezen, omdat het een interessant inkijk geeft in de uitdaging waar we als onderwijs voor staan. Ik wil drie interessante alinea’s uit het rapport lichten.

Op bladzijde 18 staat:

De focus op kennisoverdracht verschuift naar kennisconstructie. Anders gezegd: niet langer is kennisoverdracht de primaire taak van de leerkracht, maar het begeleiden van leerlingen en studenten in het leerproces).

Ik ben het helemaal eens met deze alinea. En dat betoog ik (in andere woorden) voornamelijk in de rol van mediawijze docent in hoofdstuk 5. Echter bij het lezen van de alinea (en trouwens ook bij het schrijven van mijn boek) komen mijn ervaringen met de invoering van competentie gericht onderwijs (cgo) boven borrelen. Ook binnen cgo ging het onder andere over kennisconstructie en de veranderende rol van de leraar. De invoer van cgo heeft veel stof doen opwaaien. De voor- en tegenstanders duikelden (in de pers) over elkaar heen. TV-programma’s werden er aan gewijd. Ik denk dat de invoer van cgo maar zeer gedeeltelijk gelukt is in Nederland. De vraag die me (al lang) bezighoud is hoe gaan we met elkaar dit (nu wel) voor elkaar krijgen. De noodzaak lijkt me evident, echter het realiseren ervan is erg lastig leert de geschiedenis.

Op bladzijde 66 staat:

Sommigen vrezen dat het curriculum moet worden uitgebreid met vakken voor de 21ste-eeuwse vaardigheden. Maar dit is niet noodzakelijk. Als het erom gaat deze vaardigheden een plek te geven, kunnen opleidingen verschillende keuzes maken. Mede afhankelijk van de aandacht die de verschillende vaardigheden wellicht reeds krijgen. Het curriculum biedt mogelijkheden op minstens vijf manieren.

  1. 21ste-eeuwse vaardigheden als apart vak, bijvoorbeeld een vak ondernemendheid.
  2. Koppeling aan algemene vakken, zoals loopbaanbegeleiding, burgerschapsvorming, taal en rekenen. In hoofdstuk 5 hebben we daarvan voorbeelden gegeven. Overigens worden taal en rekenen gezien als basiskennis, als kernvaardigheden in verschillende modellen voor 21ste-eeuwse vaardigheden. Zo kan bij lessen Nederlands kritisch denken aan de orde komen, bij een discussie over wat er gelezen wordt bijvoorbeeld. Communicatie kan aandacht krijgen bij het houden van een spreekbeurt/presentatie.
  3. Een plaats voor 21ste-eeuwse vaardigheden in de beroepspraktijkvorming, bij stages en werkplekleren.
  4. De kansen van non-formeel en informeel leren benutten. Juist 21ste-eeuwse vaardigheden hoeven niet uitsluitend in het formeel onderwijs aandacht te krijgen. 
  5. Met een ‘21ste-eeuwse bril’ het hele bestaande curriculum bekijken en zoeken naar aanknopingspunten en logische verbindingen. 

In mijn boek: ‘Mediawijsheid in de klas’ betoog ik dat je mediawijsheid moet aanleren in drie contexten:

  1. persoonlijke context
  2. maatschappelijke context
  3. vak- of beroepscontext

Ik schrijf:

Internetgebruik is relevant in verschillende contexten, zoals de buitenste ring van het Mediawijsheid-competentiemodel laat zien. De persoonlijke context is de omgeving waarin de internetgebruiker zich als privépersoon beweegt. De context wordt gevormd door familie, vrienden en bekenden met wie de gebruiker (eventueel via clubs of verenigingen) diverse activiteiten onderneemt. De maatschappelijke context is de samenleving waarin de internetgebruiker zich als burger beweegt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over betrokkenheid bij politieke besluitvorming, kopen van consumptiegoederen, het participeren in onze maatschappij en het zorg dragen voor de eigen vitaliteit. De beroepscontext is de omgeving waarbinnen de internetgebruiker zijn beroep uitoefent. Hoe internetgebruik nuttig kan zijn binnen de drie contexten blijkt in de volgende paragrafen, waarin consumeren, participeren en produceren onder de loep worden genomen.

Ik denk dat dat eveneens geld voor de vier clusters die in het rapport benoemd worden. De drie contexten en de transfer maken tussen deze contexten is een belangrijk aspect dat ik mis in het rapport.

Op bladzijde 67 staat:

Pedagogisch-didactische aanpak

Het onderwijs in een kennissamenleving verschilt substantieel van het onderwijs in een industriële samenleving. … Toekomstgericht beroepsonderwijs kenmerkt zich door een grotere rol voor uitdagende opdrachten, ondersteunende didactiek, inzet en gebruik van ict, feedback en reflectie. Dit vraagt een transformatie waarin kennisoverdracht niet meer centraal staat, maar juist het gezamenlijk ontdekken en ontwikkelen.

Een verdere professionalisering van de didactische en pedagogische aanpak van docenten helpt om goed onderwijs nog beter uit de verf te laten komen. Hierbij hoort ook aandacht voor de 21ste-eeuwse vaardigheden van de docenten zelf.

Ik ben het helemaal eens met wat er staat, echter komt hier eveneens de ervaringen met de invoering van cgo boven bij me. En daarmee de vraag: hoe kunnen we stap-voor-stap positief-kritisch met elkaar het onderwijs (voor onze jongeren) toekomst bestendig(er) maken? Met elkaar in plaats van tegenover elkaar. 1 plus 1 is 3. In plaats van 1 plus 1 is niks, nada, noppes.

Samengevat vind ik dat het rapport een goed inzicht geeft in de diverse begrippen rondom 21ste-eeuwse vaardigheden. De clustering is krachtig. Het rapport geeft inzicht in de de manieren waarop de digitale, de denk-, de interpersoonlijke en intrapersoonlijke vaardigheden ingebed zouden kunnen worden in het huidige onderwijs. Het rapport helpt in de zoektocht die we met zijn allen op dit moment maken in het onderwijs. Met deze post probeer ik mijn steentje bij te dragen aan deze zoektocht door mijn gedachten te delen. Hoe kijk jij tegen het rapport aan? Wat zijn jouw gedachten? Ik ben benieuwd.